Gemeenten hebben meer geld nodig om wijken aardgasvrij te maken

De businesscase voor wijken die van het aardgas moeten, komt niet rond zonder aanvullende rijksbijdrage. Dat blijkt uit de jaarlijkse monitor van de proeftuingemeenten in het Programma Aardgasvrije Wijken. Daarnaast is het gasloos maken van wijken een arbeidsintensief proces dat veel inzet vraagt van gemeenten. Zij achten het noodzakelijk dat een nieuw kabinet hiervoor “voldoende middelen” beschikbaar stelt.

Het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) destilleert uit interviews met vertegenwoordigers van de 46 gemeenten vier “signalen van de proeftuinen”. Dit zijn knelpunten die de gemeenten niet zelf kunnen oplossen.

Naast de bovengenoemde knelpunten, noemen gemeenten een wijkgerichte aanpak op basis van louter vrijwilligheid niet haalbaar, en pleiten ze voor wettelijke bevoegdheden om bewoners te kunnen dwingen van het gas te gaan. Verder pleiten ze voor een helderder visie van het Rijk, om daarmee het lokale draagvlak te kunnen vergroten.

Businesscase
Sliedrecht-Oost is een van de proeftuinwijken die van het aardgas wordt afgesloten.
In een aantal gemeenten bleek de PAW-bijdrage onvoldoende om de businesscase voor de proeftuin rond te krijgen conform de aanvraag, blijkt uit de monitor. Dat speelde vooral bij de aanleg of uitbreiding van warmtenetten. “In veel proeftuinen blijkt dat bij de realisatie van een warmtenet de businesscase zoals beschreven in de aanvraag, te rooskleurig was.” In de praktijk had dat bijvoorbeeld te maken met het feit dat bepaalde kosten niet waren opgenomen, zoals de aansluiting in de woningen of de overstap op inductiekoken. Soms vielen deze kosten hoger uit dan begroot.

Ook vinden gemeenten het ingewikkeld om de hoogte van de aansluitkosten te bepalen, en de bijdrage die zij hiervoor moeten vragen aan de bewoners. De aansluitkosten hangen af van het aantal aansluitingen, maar dat is vooraf meestal nog niet bekend. Bovendien hangt het aantal aansluitingen ook weer af van de hoogte van de bijdrage die bewoners moeten betalen.

Gemeenten gaan hier verschillend mee om, grofweg op drie manieren. De eerste groep werkt eerst het technisch ontwerp en de businesscase uit, gaat vervolgens in gesprek met de bewoners over wat voor hen een redelijk aanbod is, en bepaalt dan de definitieve aansluitkosten. De tweede groep gemeenten kiest ervoor om bij de start een aansluitbijdrage te noemen waarvan ze verwachten dat deze redelijk en uitlegbaar is, en houden hieraan vast. Vaak hanteren zij een bedrag vergelijkbaar met het vervangen van een cv-ketel. De derde groep berekent de aansluitkosten op basis van de daadwerkelijke kosten minus de subsidiebijdragen.

Subsidies
Gemeenten merken ook dat subsidieregelingen, zoals de ISDE, SEEH en SAH, niet ontworpen zijn op een wijkgerichte aanpak. Er zijn nu verschillende regelingen voor huurders en eigenaar-bewoners. Liever zouden zij één financieringsmogelijkheid zien voor de wijkaanpak, of een betere onderlinge afstemming van regelingen, om ze geschikter te maken voor de wijkenaanpak. Een specifiek knelpunt is het cumulatieverbod in de ISDE, dat het onmogelijk maakt de regeling te combineren met gemeentelijke subsidies. Van dat verbod willen de proefgemeenten af.

De proefgemeenten willen ook dat mogelijk wordt om het afsluiten van aardgas op zichzelf te subsidiëren, zonder daarbij de aansluiting op een warmtenet als voorwaarde te hanteren. Ook zouden zij graag zien dat de ISDE en de SAH gebruikt zou kunnen worden voor een bijdrage voor elektrisch koken, zodat bewoners definitief van het aardgas af kunnen gaan als zij al op stadsverwarming zitten.

Ontbreken afsluitbevoegdheid
De proeftuingemeenten achten een wijkgerichte aanpak op basis van louter vrijwilligheid niet haalbaar. “Gemeenten kunnen veel doen om bewoners zo goed mogelijk te betrekken en mee te krijgen, maar als sluitstuk voor het aardgasvrij maken van een wijk zijn wettelijke bevoegdheden noodzakelijk”, aldus de monitor. Zij zouden de mogelijkheid moeten hebben een aanwijzing te geven om de levering van aardgas te kunnen beëindigen.

In de huidige situatie is het zo dat gemeenten een aardgasnet in stand moeten houden als een handvol bewoners niet bereid is over te gaan op een alternatieve oplossing. Gemeenten willen dit voorkomen “om te kunnen sturen op de borging van publieke belangen en om hoge maatschappelijke kosten te voorkomen.” In het Klimaatakkoord zijn al afspraken gemaakt over de bevoegdheid voor gemeenten om het aardgas af te kunnen sluiten, maar deze zijn nog niet wettelijk verankerd.

Stip op de horizon
Tot slot vragen de gemeenten het Rijk om zich uit te spreken over “een stip op de horizon”, een langetermijnvisie op een aardgasvrije gebouwde omgeving, en bij die boodschap te blijven. Een heldere landelijke strategie voor de ontwikkeling en toepassing van duurzame warmtebronnen helpt gemeenten bij het maken en uitleggen van keuzes, “zodat er lokaal geen onnodige discussie ontstaat”.

Als voorbeeld noemt de monitor de landelijke discussie rondom biomassa. Die leidde in een aantal gemeenten noodgedwongen tot herbezinning, omdat er lokaal niet langer draagvlak was voor het opwekken van warmte met biomassa. “Ook bestaat er onduidelijkheid over de geschiktheid en beschikbaarheid van waterstof voor de gebouwde omgeving en zijn er knelpunten rond het realiseren van rendabele businesscases voor groen gas.”

Bron: Energeia, 13 april 2021